Blazen

Twee uur in de nacht van vrijdag op zaterdag. En voor de zoveelste keer is het raak. Het lichtje met “Stop, Politie” wordt heen-en-weer gezwaaid, en of ik maar even aan de kant wil gaan staan. Bij de benzinepomp. Alcoholcontrole! Niet iets om van te schrikken. Het overkomt me met bovengemiddelde regelmaat. Net of ik zo’n stapper ben, zou je denken. Niet, dus! Toch is het dit kalenderjaar zeker al de vijfde keer dat ik mag blazen. Drie weken terug op nog geen vijfhonderd meter van mijn huis, op zaterdagmiddag om vier uur. Waarschijnlijk om overmoedige sportkantinebezoekers in de kraag te vatten.

Het maakt me niet uit. Ik drink serieus niet, als ik nog achter het stuur moet. Eén of twee pilsjes is de limiet. En ze kunnen me niet vaak genoeg controleren. Dat meen ik. Zo ook deze keer. Ik blaas. “Mooi, nul komma nul nul nul”, zegt de agent. En dat verbaast me ook wel weer. Want vier uur daarvoor heb ik toch in ieder geval één pilsje weggewerkt. Zo nauwkeurig is de apparatuur dan ook weer niet, blijkbaar.

En dan gebeurt er iets grappigs. Of ik er bezwaar tegen heb dat deze mevrouw (de agent wijst naar een dame in burger naast hem) mij een paar vragen stelt? Uiteraard niet. De eerste vraag is makkelijk. “Hoe oud bent u?” Vijfenvijftig blijkt het goede antwoord, want ik mag door naar de volgende ronde. “Heeft u langer dan vijf jaar een rijbewijs”. Dat kan ik slechts bevestigend beantwoorden. Dan de heftige slotvraag. “Hoeveel mensen zitten er in uw auto?” Allerlei gedachten schieten door me heen. Is dit een strikvraag? Rollen de verborgen camera’s op dit moment? Zie ik Ralph Inbar om mijn auto heen sluipen (zou gek zijn)?

Op de achterbank zit een bevriende collega. Weliswaar wat jaren jonger dan ik, maar het is toch ook weer niet zo dat je hem makkelijk over het hoofd ziet. En naast mij zit zijn broer, die qua postuur al een stuk dichter in de buurt van mijn lengte- en breedtemaat komt. Snel schakelend kom ik echt niet verder dan drie. Ik overweeg nog een kwinkslag te maken, dat in de achterbak nog een paar ondermaatse Filipijnse werkervaringzoeksters liggen. Maar ik besluit wijzer te zijn. Zo’n onschuldig bedoeld maar uiteraard heel erg fout grapje zou nog onprettig kunnen uitpakken, met op het eerste gezicht toch zeker vijftien dienaren van Justitie in de buurt. “Drie”, zeg ik, dan nog in afwachting van de volgende vraag. Maar blijkbaar was de fantasie van Maurice de Hond op dat moment al uitgeput. Ik mag verder rijden, de donkere nacht in.

Reacties zijn gesloten.